23.1.1. Inderdaad voorspoedig zijn de gelovigen.
23.2.2. Die ootmoedig zijn in hun gebeden.
23.3.3. En die al hetgeen ijdel is, schuwen.
23.4.4. En die aktief zijn in het betalen van Zakaat.
23.5.5. En die hun vleselijke lusten beheersen.
23.6.6. Behalve met hun vrouwen of hetgeen hun rechterhand bezit, want dan treft hen geen verwijt.
23.7.7. Doch degenen die deze perken te buiten gaan, zullen overtreders zijn.
23.8.8. Zij die zorgzaam zijn voor het hun toevertrouwde en voor hun overeenkomsten.
23.9.9. En die hun gebeden in acht nemen.
23.10.10. Dezen zijn de erfgenamen,
23.11.11. Die het paradijs zullen erven. Zij zullen daarin vertoeven.
23.12.12. Voorwaar, Wij scheppen de mens uit een uittreksel van klei,
23.13.13. Dan plaatsen Wij hem als een kleine levenskiem in een veilige plaats.
23.14.14. Vervolgens vormen Wij de levenskiem tot een klonter bloed, daarna vormen Wij het geronnen bloed tot een (vormeloze) klomp, dan vormen Wij beenderen uit deze (vormeloze) klomp, daarna bekleden Wij deze beenderen met vlees, vervolgens ontwikkelen Wij het tot een nieuwe schepping. Gezegend zij Allah, de Beste Schepper.
23.15.15. Voorzeker daarna sterft gij.
23.16.16. En op de Dag der Verrijzenis zult gij worden opgewekt.
23.17.17. En boven u hebben Wij zeven wegen gemaakt, en nimmer veronachtzamen Wij de schepping.
23.18.18. Wij zenden water uit de hemel neer in bepaalde hoeveelheid en Wij doen deze in de aarde blijven en voorzeker zijn Wij ook in staat die weer weg te nemen.
23.19.19. En Wij brengen daarmede tuinen van dadelpalmen en wijnstokken voor u voort, waarvan gij overvloedig fruit hebt, en gij eet daarvan.
23.20.20. En Wij brengen een boom voort die groeit uit de berg Sinaï: deze brengt olie en een saus voort voor hen die het willen nuttigen.